Turf- en strokartonindustrie
Gewijzigd: l:18-05-2024
Turfindustrie in Drenthe
In de jaren 10 en 20 van 20e eeuw vindt de vervening plaats van het gebied rond Weerdinge en Valthe. Turf is aan het begin van de 20e eeuw een onmisbare brandstof. De boot is veruit het belangrijkste transportmiddel voor de turf, maar een klein deel van de turf gaat per spoor. Van diverse stations van de NOLS transporteren de Staatsspoorwegen turf naar het westen van het land. De haltes Weerdinge en Valthe zijn belangrijke laadplaatsen voor de ontginners. Het laad- en losspoor te Weerdinge is te kort voor het opstellen van voldoende wagons voor het turftransport. De Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten geeft op 30 september 1920 toestemming om het laadspoor te verlengen. De werkzaamheden zijn dan al uitgevoerd door werkvolk van de verveners. De spoorwegen hoeven alleen de kosten van het materiaal te betalen.
Op 20 augustus 1904 vraagt de heer Theodorus Verhoeven om toestemming voor de bouw van een spooraansluiting naar zijn toekomstige fabriek. Hij heeft namelijk van de gemeente Coevorden een perceelgrond aangekocht voor de bouw van een fabriek. De heer Verhoeven is aannemer in Utrecht. In zijn fabriek in Coevorden wil hij turfstrooisel en ijzeroxide gaan produceren. Het laadspoor, dat hem voor ogen staat, is in te rijden vanuit het station Coevorden. In dit spoor bevindt zich tevens een beveiligingswissels om te voorkomen, dat goederenwagens op de hoofdlijn terugrollen.
In het voorjaar van 1917 woeden er op verschillende plaatsen in Drenthe hevige veenbranden. Vanuit alle kanten van het land komen hulpgoederen naar Drenthe. De rook is tot ver in de omtrek te zien en te ruiken. Honderden gezinnen raken dakloos doordat hun huis verdwijnt in de vlammen. Tientallen mensen komen om het leven. Vele verbranden levend in hun gammele huisje. Dit huisje is vaak de enige bezitting die de mensen hebben, welke men tot de dood toe probeert te verdedigen. Vanuit Weerdingerveen rukt de brand op richting Valthe. De kans bestaat dat woningen tussen Weerdingerveen en de spoorlijn naar Valthe ook in gevaar komen door de brand. Op 23 mei 1917 komt een stoomspuit van de Haagsche brandweer per spoorwagen aan in Weerdinge. Een automobielspuit komt de nacht ervoor aan in Emmen. Beide spuiten worden in gezet om de vuurzee in het Weerdingerveen te blussen. Op 24 mei komt Koningin Wilhelmina per trein aan op het station van Assen. De nacht er voor heeft de Koningin doorgebracht in het Koninklijke rijtuig op het emplacement van station Meppel. Vanaf het station in Assen bezoekt de Koningin per auto het getroffen gebied in Valthermond.
Door de opkomst van steenkolen als brandstof is in 1921 de vraag naar turf in Nederland zo klein geworden dat de verveners met grote voorraden turf blijven zitten. Rond de halte Valthe zijn verschillende bulten met overtollige turven zichtbaar. Deze moeilijke tijd in de turfindustrie zorgt tevens voor deining onder de vele werknemers. De turfwinning is voor vele de enige vorm van broodwinning. Als blijkt, dat er geen droog brood meer te verdienen valt met de verkoop van turf, gaat het toch al lage loon van de turfstekers drastisch omlaag. Daarnaast worden vele honderden turfstekers zonder pardon op straat gezet, wat zorgt voor veel onrust in de streek. Uit boosheid steken de arbeiders vele percelen turf in brand. Dit leidt op verschillende plaatsen tot gevaarlijke situaties voor omwonenden.
Turfindustrie in Overijssel
Ten noorden van Vriezenveen en ten zuiden van de Vecht ligt in de buurt van Bergentheim een groot veencomplex. Halverwege de 19e eeuw staat dit gebied onder andere bekend onder de namen Bergentheimerveen, Beerserveen, Kloosterveen, Hammerveen, Bruine Haarsvenen. De eerste initiatieven om dit veen in exploitatie te brengen dateren uit 1832. In dat jaar koopt mr. I.A. van Roijen (1800 - 1868) enige honderden bunders veengrond achter Bergentheim. De heer van Roijen is notaris in Zwolle en bezit ook aan de Dedemsvaart veengronden. Hij is in zijn functie actief betrokken bij de markeverdeling ten oosten van de Vecht en beschikt daardoor over gedetailleerde kennis van de terreingesteldheid, die hem in staat stelt goede zaken te doen. Hij is tevens actief in het openbare leven in Overijssel als lid van de Eerste Kamer, gemeenteraadslid van Zwolle en drijvende kracht achter de Overijsselsche Kanaal Maatschappij. In zijn nieuw verworven veen achter Bergentheim laat hij een hoofdwijk graven, die door een sluis met de Vecht verbonden wordt. Na het overlijden van de heer I.A. van Roijen zetten zijn 5 zoons in 1873 het bedrijf om in de N.V. Veenderij Erven Mr. I.A. van Roijen. In 1890 is deze firma een van de eersten in het noorden van Nederland, die een turfstrooiselfabriek begint. Sinds die tijd is de fabricage van turfstrooisel de hoofdactiviteit van de onderneming.
De eigenaren van de turfstrooiselfabriek zien een groot voordeel in de aanleg van de NOLS. Om invloed te hebben op de aanleg van de NOLS koopt de fabriek eigen aandelen. Vanaf het emplacement van Bergentheim loopt met een grote boog een spoor naar het kanaal. Hier is een spoorweghaven aangelegd. Aan de kade wordt vooral turf overgeladen. Vanaf het havenspoor loopt een losspoor richting de fabriek van de Erven van Roijen. Op 14 mei 1924 nodigt het bestuur van de fabriek de Nederlandse Bond van detailhandelaren in brandstoffen uit om het fabricatieproces te komen bekijken. De heren van de Bond reizen per trein naar Bergentheim. Na afloop van de excursie vertrekt het gezelschap weer per trein.
Ter hoogte van de latere stopplaats Aadorp wordt in de jaren 10 en 20 van de 20e eeuw volop turf afgegraven. Het vervoer van de turf gaat per boot. Het personeel komt voornamelijk op de fiets of lopend uit Almelo en omstreken. Om de werknemers tijdens slecht weer een vervoermiddel te geven, gaan er stemmen op om de trein hier te laten stoppen. Veel zien de spoorwegen niet in de plannen, omdat de meeste mensen te arm zijn om iedere dag een treinkaartje te kopen. In de buurt van de geplande stopplaats wonen, op een paar boeren aan de overkant van het kanaal na, geen mensen. Ander vervoer dan het personeel voor de ontginningen is er niet te verwachten. De boeren moeten eerst per boot het kanaal oversteken. In de tussentijd kunnen ze ook met paard en wagen in Almelo zijn. In 1918 vindt er een ruilverkaveling in het gebied plaats. Hierdoor komt er meer werkgelegenheid en daardoor meer reizigerspotentieel. Op 31 mei 1919 bericht de SS aan de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten bereidt te zijn een stopplaats Woesten in te richten, mits de belanghebbenden de kosten betalen. Deze stopplaats dient te komen bij kilometer 16,166 van de lijn Mariënberg - Almelo. De behoefte aan deze stopplaats stelt de SS vanaf omstreeks juli 19920 eerst proefondervindelijk vast. Vandaar dat de accommodatie in eerste instantie eenvoudig is. De stopplaats krijgt de naam Woeste (Wte). Vanaf 25 oktober van hetzelfde jaar wordt de stopplaats omgedoopt in Woesten. De gemeenteraad van Vriezenveen besluit op 3 november 1930 de buurtschappen Woesten en Buiten Wonen te verenigen onder de naam Aadorp. Deze naam is afgeleid van de Vriezenveense Aa. Een beek die stroomt op de grens van Vriezenveen en Almelo. Op 5 oktober 1931 krijgt de stopplaats een definitief status. De naam van de stopplaats verandert in Aadorp. Het rendement van de stopplaats Aadorp is niet hoog, want op 15 mei 1938 schrapt de SS de plaats uit de dienstregeling.
Ook na de oorlog is er nog transport van turfproducten. Vlak voor Coevorden aan de kant van Gramsbergen, even voorbij de aftakking naar Duitsland, begint de firma M. de Baat b.v. in 1979 een handelsbedrijf in turfstrooiselproducten. Het spoor is in te rijden vanuit de richting Coevorden. De aansluiting bestaat uit een kort stukje spoor waar enkele goederenwagens kunnen staan. Om terugrollen te voorkomen is er een beveiliging met een ontspoorblok. Op het terrein is een verrijdbare transportband aanwezig voor het laden van de goederenwagens.
Strokartonindustrie
Op de zandgronden, die overblijven nadat het veen is afgraven, vestigen zich hoofdzakelijk akkerbouwers. Graan en aardappels zijn de meest geteelde producten. Het stro, dat overblijft bij het telen van graan, is een goede grondstof voor de kartonindustrie. Dit zogenaamde strokarton heeft een typische groene kleur. Met name in Pekela, Hoogezand en Stadskanaal worden strokartonfabrieken gebouwd. De eerste fabrieken zijn vaak coöperatieve fabrieken van een aantal bewoners. De verpakkingsindustrie is de grootste afnemer voor karton. In Nederland hebben 18 strokartonfabriek gestaan. In de provincie Groningen staan 17 fabrieken. De 18e fabriek staat in Coevorden in de provincie Drenthe.
In 1939 zijn er plannen om in de buurt van de halte Bergentheim en nabij de Oude Vaart een strokartonfabriek te beginnen. De belanghebbende hebben het terrein voor de fabriek al uitgekozen. Vanwege de dreiging en later het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn plannen uiteindelijk niet gerealiseerd. Deze fabriek zou de eerste fabriek in de provincie Overijssel zijn geworden.
Het werken in de strokartonindustrie is zwaar en smerig. Arbeidsonlusten doen zich in een aantal fabrieken veelvuldig voor. Dit komt het bedrijfsresultaat uiteraard niet ten goede. Andere fabrieken, waaronder die in Coevorden, hebben juist de naam dat er goed verdiend kan worden in vergelijking met andere beschikbare banen. De kwaliteitseisen voor het strokarton stijgen in de loop der tijd en vergen grote investering in apparatuur. Vele kleine fabrieken, die geen geld hebben om dure machines aan te schaven, moeten in de loop der tijd sluiten. Twee strokartonfabrieken, "Ons Belang" in Stadskanaal en "Hollandia" in Coevorden, hebben een rechtstreekse aansluiting op de NOLS.
Strovervoer
Tussen het noorden van het land en Zwitserland vindt in de jaren 30 van de 20e eeuw strovervoer plaats. Een groot deel hiervan wordt geladen in Nieuweschans. Open goederenwagons geladen met stro achter een stoomlocomotief zijn brand gevaarlijk. Vonken uit de locomotief kunnen het stro in brand zetten. Om brand te voorkomen komen er internationale voorschriften (I.G.T. = Internationale Goederen Tarief, conventie van Bern) die voorschrijven dat goederenwagens geladen met stro afgedekt moeten worden met geteerde dekkleden. Tussen de Nederlandse Spoorwegen en de Duitse Spoorwegen is voor een jaar een proef gehouden om ook jute kleden toe te staan. Op 1 november 1938 is de proeftermijn ten einde en besluiten de Spoorwegen om jute kleden niet meer toe te staan, omdat het risico op brand te groot wordt geacht. De verladers zijn hier niet blij mee. Geteerde dekkleden zijn veel duurder dan jute exemplaren. De Bentheimer Eisenbahn staan het gebruik van jute dekkleden echter nog oogluikend toe. De verladers zoeken hun toevlucht tot Coevorden om daar hun stro te verladen.